Een noordwand voor de rat.
Noordwand, het woord alleen al klinkt als een onherbergzame, koude en kille plek. Heel anders dan een zuidwand. Zij klinkt als een vriendelijk sorbetijsje in de Italiaanse zon en om drie uur weer op het terras met een biertje. Zo niet de noordwand. Zij is geen plek voor sterfelijke mensen van vlees en bloed. Een plek waar de epische verhalen uit de klimgeschiedenis zich afspelen, een spel op het scherpst van de snede met de hoogst mogelijke inzet. Mannen die ver voor zonsopgang in stilte vertrekken om in de duisternis van de nacht de berg te besluipen zodat zij onopgemerkt zich reeds hoog op haar flanken bevinden als de zon de berg langzaam uit haar sluimerende slaap doet ontwaken. Een plek van transitie waar klimmen niet langer bijzaak kan zijn, maar je raakt in het diepst van je zijn en het risico loopt er veranderd uit te komen. Echte klimmers zijn noordwandmannen, gehard door rots en ijs met gezichten gegroefd door de gure wind.
Deze gedachten vliegen door mijn hoofd als ik droom van de grote noordwanden van de Alpen. Dromen waarin aantrekking en afstoting elkaar als de getijden afwisselen. Het verlangen gaat echter uit naar dat wat net buiten ons bereik ligt, naar dat we eigenlijk misschien niet moeten willen, naar dat wat zoveel groter en sterker is dat het ons in een oogwenk kan verpulveren zonder daar zelf enige noemenswaardige betekenis aan toe te kennen. Het moest er een keer van komen. De verboden vrucht waarvan je weet dat je hem toch gaat proeven. De noordwand van Les Courtes was de eerste vrucht waar wij onze tanden in mochten zetten.
Dolend door de maanloze nacht sjokken we uitgeput over de Argentière gletsjer. Het zal niet lang meer duren of we zijn 24 uur onderweg, maar iedere tijdsplanning hebben we al lang laten varen. Naarmate de dag vorderde leek ons tijdschema een asymptotisch verloop aan te nemen. Terwijl wij ons een weg door de wand omhoog zochten leek met iedere gewonnen hoogtemeter de vertraging ten opzichte van ons tijdschema kwadratisch toe te nemen waardoor het einde van de tocht zich in termen van tijd steeds verder terug leek te trekken. De majestueuze wand die zich niet in opperbeste conditie bevond eiste echter al onze aandacht. Tijd werd een vervelende bijzaak. Een storende interruptie vanuit de werkelijkheid die zover weg leek in de serene rust van de wand. Steile lengtes gevuld met hard ijs volgen elkaar op slechts onderbroken door stukken rots met daaroverheen een dun laagje ijs. De verlossende sneeuwvelden die de belofte van snelle vordering in zich dragen dienen zich maar niet aan. De kuiten beginnen te branden, maar rust is er niet bij, blijven klimmen, omhoog is de enige optie.
De wand blijft onaangedaan onder onze inspanningen als een reus die de vliegen op haar lijf niet eens opmerkt. Af en toe lijkt ze tot leven te komen als ze ons bombardeert met brokken ijs die losgemaakt worden door de Zwitserse klimmers boven ons. Een lawine waar geen einde aan lijkt te komen stort zich over ons uit en doet mij gedesoriënteerd naar lucht happen. De hoogtemeter vliegt alle kanten op en doet mij hopen dat we ons reeds hoger in de wand bevinden dan de harde cijfers suggereren. Diep in mijn hart weet ik echter wel beter, maar dit doet er niet langer toe. Er is immers maar één uitweg en die ligt boven ons.
Eindelijk doemen daar dan de verlossende contouren van het einde van de 800 meter hoge wand op. De lieflijk ogende graat naar de top blijkt echter een fata morgana te zijn. Onder een 20 cm dikke laag van losse sneeuw bevind zich namelijk onvergeeflijk, keihard blank ijs. We duwen de kuiten nog dieper de verzuring en vechten ons een weg omhoog totdat we om half vijf dan eindelijk op de top staan. Het is laat, veel te laat en even twijfelen we of het verstandig is om door te gaan. Er wacht ons nog een lange en technische afdaling door de steile noordoostwand. Dit is echter waarvoor we gekomen zijn, dit is wat het betekent om een noordwand te klimmen. Door moeten gaan wanneer je eigenlijk al lang weer in de hut zou willen zijn, door gaan wanneer je lijf wil stoppen. Zolang de geest het lichaam dicteert is de strijd nog niet gestreden. Mijn romantische overpeinzingen houd ik deze keer echter voor mezelf, daar val ik Coen al genoeg mee lastig op onze tochten. Een rationele analyse van de objectieve gevaren dient in dit soort situaties doorslaggevend te zijn en zo besluiten we snel de afdaling in te zetten.
De wand is zo steil dat we haar over de volledige lengte van 800 meter af moeten klimmen. Wederom hoop ik dat mijn hoogtemeter ernaast zit aangezien tijd en vordering niet synchroon lijken te lopen. We wennen snel aan de exposure van de steile wand en verzinken in een monotone concentratie, opgewekt door de repetitieve handelingen van het eindeloos lijkende afklimmen. Ongemerkt begint de zon al afscheid te nemen van de dag. Langzaam hult de want zich in duisternis en met onze priemende koplampjes zoeken we ons een weg naar beneden. Als we eindelijk bij de randspleet aankomen is het pikkedonker en onzeker over de juiste plek traverseer ik op en neer op zoek naar een doorgang die ons de toegang zal verschaffen tot de gletsjer. Ik vind een plek waar de randspleet duidelijk vaker doorkruist is en behoedzaam nader ik haar. Toch komt het onverwachts, ik voel de sneeuw onder mijn voeten wegzakken en terwijl er allerlei gedachten razendsnel door mijn hoofd flitsen sta ik alweer stil. Mijn voeten hebben houvast gevonden. Ik krabbel omhoog en geef aan dat er niets aan de hand is. Mijn hoofdlamp zoekt naar tekenen van vastigheid, maar blij word ik niet van wat ik zie. Een anderhalve meter breed, zwart, gapend gat scheidt mij van de sneeuwhomp die het overblijfsel is van een ingestorte sneeuwbrug. Ik roep nog een keer naar Coen en ik waag het erop. Zodra ik met mijn gewicht de sneeuwhomp belast zijgt deze onder mijn voeten ineen en voel ik me opnieuw wegzakken. In een reflex werp ik mijn lichaam naar voren en bijna onmiddellijk volgt er een doffe klap tegen het harde eis. Ik lig aan de andere kant van de spleet en mijn hoofd gonst van de impact omdat zij als eerste deel van mijn lijf het ijs geraakt heeft. Licht gedesoriënteerd kruip ik weg van de spleet en roep naar Coen dat ik ok ben. Bloed loopt uit mijn neus over mijn gezicht omlaag, maar alles functioneert nog. Snel dirigeer ik Coen met behulp van een ongemakkelijke sprong naar de overkant.
De wand licht nu achter ons, maar Les Courtes heeft nog één verassing voor ons in petto. De hellingshoek is nu minder steil waardoor de sneeuw zich hier heeft opgehoopt en bij iedere pas zakken we tot voorbij onze knieën weg in de sneeuw. De vele uren beginnen zijn tol te eisen en getergd en vloekend slepen we onszelf van de berg af. Zo dolen we uitgeput over de donkere gletsjer op zoek naar de Argentiere hut die zich hier toch echt ergens moet bevinden. De Engelse klimmer Mo Anthoine heeft de drang tot klimmen ooit treffend omschreven als een rat die van binnen zit en die gevoerd moet worden. Voorlopig is de honger van de rat gestild en terwijl we over de gletsjer sjokken gaan mijn gedachten uit naar een warm bad, een glas rode wijn en de liefdevolle aanraking van een vrouw. Ik weet echter al dat het zal gaan zoals met alle verboden vruchten. Wie er eenmaal van geproefd heeft…..