Alleen op de Jubiläumsgrat

Nog nooit had de wereld zo ver weg geleken. Ver beneden mij voltrekt zich een feestelijk schouwspel om het einde van het jaar te markeren. Ik maak echter geen deel uit van die wereld van warmte en gezelschap. Het is doodstil hier op de berggraat die majestueus boven het dal uittorent. Niet eerder heb ik mij zo vervreemd gevoeld van de levens die zich overal ontvouwen. Buiten de tijd zo lijkt het, heerst een koude, serene rust. ‘s Nachts wordt ik geplaagd door flarden van de dag, stijgijzers die op gevoel grip zoeken onder de laag losse sneeuw. Handschoenen die liefdevol doch dwingend houvast vinden bij verijsde rotspuntjes. Rustig blijven.

Garmisch-Partenkirchen om twaalf uur 's nachts vanaf  het bivakhutje op de Jubiläumsgrat. Op de achtergrond het vuurwerk van München.

Garmisch-Partenkirchen om twaalf uur 's nachts vanaf  het bivakhutje op de Jubiläumsgrat. Op de achtergrond het vuurwerk van München.

Het was een klotejaar geweest en ik kon er niet los van komen. Natuurlijk was het een vrouw. Geluk en ongeluk ontspringen aan dezelfde bron. Er moest iets gebeuren. Een klimtocht die qua heftigheid op kon tegen wat ik de afgelopen tijd gevoeld had. Alleen. Toen het plan zich eenmaal in mijn hoofd genesteld had wist ik dat er geen weg terug meer was. De Jubilaümsgrat, alleen, in de winter. Enthousiasme en vrees vochten in mijn hoofd om een plekje op de eerste rang terwijl het plan vorm begon te krijgen. Kerst of oud en nieuw zou ideaal zijn. Wanneer iedereen de warmte van familie en vrienden opzocht zou ik mezelf afzonderen. Gedurende het jaar was ik aan mezelf ontsnapt door het lichaam zo te vermoeien dat ook mijn geest rust kon vinden. Nu was de tijd gekomen om mijn demonen onder ogen te komen en dat ging niet thuis op de bank.

De nacht voor vertrek lig ik wakker in bed en eenmaal onderweg moet ik ieder uur stoppen om te plassen. Pas wanneer de zon onder gaat en ik dichterbij kom zakt de spanning een beetje. Er vindt een transformatie plaats van iets dat ik moet gaan doen, naar iets dat ik aan het doen ben. Op de Beierse radio wordt een lawinedeskundige geïnterviewd; overal in de Alpen staan de lawines op springen, behalve in Beieren. Shit, alle lichten staan op groen.

De man van de gondel informeert of ik van plan ben de Jubilaümsgrat te beklimmen en ik mompel instemmend. Twee dagen terug zijn er nog twee klimmers omgedraaid omdat er teveel sneeuw lag. Snel loop ik door. Het is al later dan gepland, maar de zon en de blauwe lucht nodigen mij uit om de graat te betreden. Als ik mij aan de koude schaduwzijde van de berg begeef komen ook de twijfels weer tevoorschijn. Waarom ben ik hier in godsnaam alleen? De bewegingen volgen elkaar continu op, blijven gaan. Rust durf ik niet te nemen want ik weet dat wanneer de zon ondergaat deze berg veranderd in een koude, onheilspellende plek. Pas wanneer ik het bivakhutje midden op de graat heb zien liggen en ik weet dat ik haar in het licht ga bereiken sta ik het mezelf toe om even te gaan zitten en te ontspannen.

De weg reeds afgelegd. Te top op de achtergrond is de Zugspitze, het beginpunt van de route.

De weg reeds afgelegd. Te top op de achtergrond is de Zugspitze, het beginpunt van de route.

 De volgende ochtend aanschouw ik een onwerkelijk mooie zonsopgang. Het zijn dit soort momenten die je doen beseffen dat leven zo slecht nog niet is. Wat er ook gebeurd en hoeveel pijn het leven soms ook kan doen. Uitkijkend over het roze berglandschap en genietend van mijn koffie voel ik me intens rustig en vol vertrouwen. Een gevoel dat ik klaar ben voor wat er op me af gaat komen. Vandaag, morgen en volgende week. Hier op de Jubilaümsgrat voelde ik me misschien wel meer thuis in mijn eigen hoofd dan het hele afgelopen jaar in Nederland. Niet langer op de vlucht.

Zonsopkomst op de Jubiläumsgrat.

Zonsopkomst op de Jubiläumsgrat.

 Opeens blijft mijn rechtervoet weg schieten. Hangend aan mijn handen kijk ik naar mijn schoen en probeer ik erachter te komen wat er aan de hand is. Het duurt even voordat ik begrijp wat er gebeurd is. De hele hak van mijn schoen is los gekomen en mijn stijgijzer bungelt nu los aan mijn voet. Ik klip mezelf vast aan een haak die hier in de rots zit en probeer de ernst van de situatie te evalueren. “Hij moet vast” denk ik bij mijzelf, “anders heb ik echt een probleem.” Al hangend worstel ik met de bandjes van mijn stijgijzer en het lijkt te werken. Het moet maar. Ik klip mezelf los van de rotsen en klim behoedzaam verder. Langzaam maar zeker verdwijnt de twijfel over mijn stijgijzer naar de achterkant van mijn hoofd. De route loopt nu meer aan de schaduwzijde van de graat waar meer sneeuw ligt. Een paar keer begint de sneeuw op de steile flanken onder mijn voeten weg te schuiven. Snel verplaats ik mijn gewicht en ik realiseer me weer waar ik ben. Voorzichtig klim ik verder en dan ligt de Jubilaümsgrat achter mij. Het is voorbij.

 Eenmaal bij mijn auto pleeg ik een paar telefoontjes en kleed mij om. Ik voel me goed, maar ook wat verdoofd en heb de behoefte om onder de mensen te zijn. Ik duik de eerste de beste kroeg in die er groezelig genoeg uit ziet om goed gezelschap op te leveren en neem plaats aan de bar. Naast mij zit een oudere man met een gedistingeerde stem, maar een uiterlijk dat een ruig leven verraad. Ik voel de behoefte om mijn verhaal te delen en zo de gebeurtenissen van de afgelopen twee dagen werkelijk te maken. Terwijl ik door mijn foto’s blader spreekt de man mij aan en begin ik te vertellen over mijn avontuur van de afgelopen twee dagen. Het lijkt echter niet aan te komen en al snel begint hij zelf een verhaal te vertellen. Het dringt tot me door dat hij niet in de minste mate geïnteresseerd is in mijn verhaal. Ik moet lachen om mezelf en besef me dat mijn belevenissen van de afgelopen twee dagen voor hem geen enkele betekenis hebben. Het is goed zo. Zijn verhalen zijn ook veel interessanter overigens en met nog een pul bier in de hand luister ik geboeid naar de verhalen van deze Zuid-Afrikaanse vagebond.